top of page

Wat zijn absolute en relatieve risico's?

Absolute en relatieve risico's zeggen iets over de kans die je hebt op een gezondheidsprobleem. Ze worden in voedingswetenschap gebruikt om te bepalen of je bepaalde voedingsmiddelen beter wel of niet kunt consumeren. Daarnaast worden ze ook berekend voor medicatie, om zo de winst van het wel of niet nemen van de medciatie te kunnen inschatten.


Begrippen

Risico = Risico staat gelijk aan kans. We spreken van risico’s omdat we het hebben over de kans op gezondheidsproblemen zoals chronische (diabetes) of acute (hartaanval) ziekten. We noemen dit ook wel het ‘event’, oftewel de gebeurtenis in kwestie (een persoon gediagnosticeerd met diabetes of met een hartaanval). We drukken kansen/risico’s vaak uit in percentages.


Populatie = Een groep mensen met een specifieke kenmerk.


Absolute risico = Absolute risico staat voor hoe vaak een event voor komt in een populatie.

Absolute risico reductie = Absolute risicoreductie staat voor verlaging in absolute risico op het event.


Relatieve risico = Relatieve risico staat voor hoe vaak een event voor komt in een populatie in verhouding tot een andere populatie.


Voorbeeld: De staatsloterij

RTL nieuws laat hier het absolute risico (kans) zien om mensen te vertellen hoe klein hun kans is op de jackpot van de staatsloterij.

Populatie = mensen die wel of niet een lot gekocht hebben (twee verschillende populaties).


Absolute risico

Het absolute risico bereken je door het aantal events (mensen die de jackpot winnen) te delen door het aantal mensen in de populatie (het aantal mensen dat een lot koopt) = 1 / 7.081.000 = 0.00000014 %*


*procenten bereken je altijd door het eindgetal x 100 te doen.


Dit betekent dat je 0.00000014% kans (absolute risico) hebt op het winnen van de jackpot. Dit betekent direct ook dat je kans (absolute risico) op het niet winnen van de jackpot 100 % - 0.00000014% = 99.99999986% is.


Relatieve risico

Wanneer je het absolute risico's binnen de populatie (mensen die een lot hebben gekocht) weet kun je het relatieve risico berekenen.


Het relatieve risico bereken je door het absolute risico op het event (het winnen van de jackpot) deelt door het absolute risico op het niet krijgen van het event (het niet winnen van de jackpot).


Is dit getal kleiner dan 1? Dan krijg je een negatief percentage, is het getal boven de 1 dan krijg je een positief percentage. Het resultaat trek je vervolgens af van 1.


1 – (0.00000014 / 99.99999986) = 1 – 0.0000000014 = - 99.99999986%


Conclusie

Wanneer je een oudejaarslot koopt heb je 0.00000014% kans (absolute risico) om de jackpot te winnen. Je hebt een 99.99999986% kans (absolute risico) op het niet winnen van de jackpot. Dit maakt dat je kans (relatieve risico) op het winnen van de jackpot -99,99999986% kleiner is ten opzichte van het niet winnen van de jackpot.

Dit is natuurlijk een bizar voorbeeld. Je kans op het event vrijwel 0% is en de kans op geen event is vrijwel 100%. Dit maakt dat je het relatieve risico zo goed als -100% is. Daarnaast, als het gaat om gezondheidsproblemen, zouden deze kansen (risico’s) je als muziek in de oren klinken. Echter, nu je juist een lot koopt om de jackpot te winnen, zijn deze kansen natuurlijk diep triest.


Gezondheid

Laten we nu deze principes van risico’s loslaten op een gezondheidsprobleem: medicatie en hartaanvallen. Er zijn een paar belangrijke punten toelichten die je in het hoofd moet houden:


1. We hebben nu 2 groepen (wel medicatie vs geen medicatie) in plaats van 1 (een lot gekocht).


2. Gezondheidsproblemen bouwen zich op over de jaren, waardoor over de tijd heen de kans zich opstapelt. bijvoorbeeld: hart- en vaatziekten wort veroorzaakt door schade aan bloedvaatwanden en aderverkalking. Bij ene ongezonde leefstijl bouwt dit zich op waardoor het risico op een hartaanval steeds groter wordt. Dit gaat niet op bij de staatsloterij: door jaarlijks ene lot te kopen, gaat je kans op het winnen van de jackpot niet jaarlijks omhoog.


3. Er zijn veel meer factoren die bepalen wat je kans op een hartaanval is, omdat meerdere factoren leiden tot schade en aderverkalking.


Dus hoe zien absolute en relatieve risico’s eruit voor gezondheidsproblemen?


Absolute vs relatieve risico

2000 mensen doen mee aan een onderzoek. De mensen worden over twee groepen verdeeld: een interventie groep (elke dag nemen ze de medicatie*) en een controle groep (elke dag een placebopil). Dit zijn de resultaten na 4 jaar.

*dit kun je vervangen met wat je maar wil, bijvoorbeeld het eten groente, fruit of vlees ten opzichte van het niet eten van deze dingen.

Absolute risico’s = 30/1000 = 3% 40/1000 = 4%


Absolute risicoreductie = 4 – 3 = 1%


Na 4 jaar is jouw (absolute) risico op een hartaanval 3% wanneer je elke dag de medicatie neemt en 4% als de medicatie niet neemt. Dit is een afname van 1% (absolute risico reductie).


Relatieve risico = 1 – (3 / 4) = 25%


Deze 1% absolute risicoreductie is een relatieve risico afname van 25%. Je risico op een hartaanval is 25% lager wanneer je de medicatie neemt ten opzichte van wanneer je het niet doet.


Belangrijke overwegingen

Dan kun je denken ‘het rapporteren van alleen de relatieve risico’s is misleidend, dat is bewust kiezen voor het hogere getal!’.


Hier zit een kern van waarheid in, maar we moeten wel bepaalde factoren meenemen wanneer we deze risico’s interpreteren:


(1) Jouw absolute risico wordt door heel veel verschillende risico factoren beïnvloed en verschilt daarom per populatie en per persoon.


In tegenstelling tot het winnen van de jackpot (dat maar afhankelijk is van 1 factor: het kopen van een lot), heeft hart- en vaatziekten heel veel verschillende oorzaken (risicofactoren: genen, gender, leefstijl etc.). Zoals de meeste gezondheidsproblemen. Deze risicofactoren bij elkaar zullen bepalen hoe groot jouw absolute risico op een hartaanval is.


(2) Risico’s nemen exponentieel toe.


In tegensteling tot het winnen van de jackpot (waar jouw kans elk jaar weer gereset wordt), stapelt het risico op een gezondheidsprobleem zichzelf op. De risicofactoren leveren schaden aan je lichaam en hoe meer deze schade zichzelf opstapelt, hoe groter de kans wordt. Zolang je niks doet aan de risicofactoren, bouwt dit zich jaar op jaar (exponentieel) op.


Voorbeeld roken versus niet roken

Laten we kijken naar roken. Roken beschadigt de longen. We zijn het er ook allemaal over eens dat roken ongezond is en dat roken het risico op longkanker genoeg verhoogd om het niet te doen (naast alle andere schade dat het oplevert natuurlijk). Laten we kijken naar het risico verloop van roken versus niet roken:


Op 50 jarige leeftijd is het absolute risico op longkanker ongeveer 1%, terwijl niet rokers bijna 0% absolute risico hebben. Dan kun je zeggen ‘He! Mijn absolute risico reductie is maar 1%, ik ga lekker roken.’ Maar als je kijkt naar het absolute risico op 55 jarige leeftijd dan is je absolute risico 5% en voor rokers nog steeds zo’n 0%, een absolute risico reductie van 5%. Dit neemt zelfs toe tot 15% tegenover 2% na 30 jaar. Hoe groot je absolute risico daadwerkelijk is ligt, naast persoonsafhankelijk risicofactoren, aan tijd (hoe lang rook je al) en dosis (hoeveel rook je).

Wel kun je kijken naar de relatieve risico’s voor roken. De absolute risico reductie van niet roken tegenover wel roken was is 5 jaar zo’n 1%, echter het relatieve risico is bijna 100% (1% vs +/- 0%). Dit geeft een goede indicatie voor hoe snel jouw absolute risico op longkanker als je rookt zal stijgen ten opzichte van wanneer je niet rookt.


Conclusie

Zowel absolute als relatieve risico’s hebben hun functie en geven een beeld van jouw kans op een gezondheidsprobleem.


Absolute risico’s geven een beeld van hoe groot de kans daadwerkelijk is, maar zijn per persoon heel verschillend vanwege een ingewikkeld web aan risicofactoren, tijd en dosis die allemaal invloed hebben op het absolute risico. Als je naar absolute risico’s kijkt, zul je naar de lange termijn (jaren tot tientalle jaren) moeten kijken. Onze gezondheid is iets wat over (tientallen) jaren heen bepaald wordt, niet enkele weken, maanden of paar jaar.


Relatieve risico’s geven een beeld van de stijging in risico’s ten opzichte van elkaar, wat minder afhankelijk is van andere risicofactoren en ook beter vergeleken kan worden met andere relatieve risico’s van andere gezondheidsproblemen.

bottom of page